Gewone borstelboktor Pogonocherus hispidus (Linnaeus, 1758)

Lesser thorn-tipped longhorn beetle (UK), Dorniger Wipfelbock (DE)

Status in NL

Voor 1980: Algemeen, vanaf 1980: Algemeen (TEUNISSEN, 2009)

Waarneming.nl: Algemeen (April 2024)

Tekst: E. van Asseldonk, 2021/05-vs1

Herkenning

De Gewone borstelboktor is een zeer kleine boktor (4–6,5 mm) met beiderzijds een zijdoorn op het borststuk. De voorhelft van de dekschilden is overwegend opvallend (beige)grijs. Over de dekschilden loopt een lichtere V-vorminge band waarvan de punt naar achteren is gericht. De omgeving van het schildje bovenaan de dekschilden is driehoekig. De achterzijde van het dekschild is donker en heeft twee bundeltjes van zwarte borstelharen. Dekschilden met spitse punten aan buitenrand. Halschild en dekschilden met lange dichte beharing. Spriet lang, geringeld met lange haren (ZEEGERS & HEIJERMAN, 2008). De beide geslachten zijn alleen te onderscheiden middels genitaal onderzoek. De vrouwtjes hebben over het algemeen een forser postuur.

Gewone borstelboktor - Pogoncherus hispidus (E. van Asseldonk)

Gelijkende soorten

De Gewone borstelboktor kan verward worden met alle andere Pogonocherus soorten. Bij twijfel kunnen de volgende kenmerken uitkomst bieden. Belangrijke kenmerken bevinden zich aan de randen van het dekschild. De achterrand van de dekschilden bij de Bonte borstelboktor loopt uit in een spits punt aan buiten en binnenrand. Verwarring is mogelijk met de Bonte borstelboktor (Pogonocherus hispidulus), maar deze heeft alleen een spits uiteinde aan de buitenrand van het dekschild. De overige Pogonocherus soorten hebben ronde uiteinden van de dekschilden.


Bij de Zwartkruinborstelboktor (Pogonochersus fasciculatus) (A) en Behaarde borstelboktor (Pogonocherus decoratus)(B) is de achterrand van het dekschild stomp (1). Bij de Bonte borstelboktor (C) en Gewone borstelboktor (D) is de achterrand van het dekschild spits (2).


De Gewone borstelboktor (D) heeft alleen een spitse punt aan de buitenrand van het dekschild (3). De Bonte borstelboktor (C) heeft zowel aan de buiten als binnenrand van het dekschild een spitse punt (3).


Herkenningspunten borstelboktorren (e. van Asseldonk)

Habitat, waard- en voedselplanten

De Gewone borstelboktor is een soort van bosranden, boomgaarden en tuinen (TEUNISSEN, 2009). Het is een polyfage soort die op veel soorten loofhout kan worden aangetroffen. Bekend zijn els (Alnius sp.), Haagbeuk (Carpinus betulus), meidoorn (Crataegus sp.), Beuk (Fagus sp.), Sporkehout (Frangula alnus), walnoot (Juglans sp.), eik (Quercus sp.), linde (Tilia sp.), iep (Ulmus sp.) en fruitbomen. Of de imago’s nog voedsel tot zich nemen is niet bekend. De soort wordt niet of zelden op bloemen aangetroffen.

Afgestorven vogelkers, vuilboom en lijsterbes zijn goede locaties om Gewone borstelbokken te vinden (R. Geraeds)

Levenswijze

De larven van de Gewone borstelboktorren ontwikkelen zich in dunne afgestorven twijgen en takken met een diameter van 1 tot 3 cm. De ontwikkelingsduur van de larven bedraagt twee jaar (KLAUSNITZER et al., 2016b). 


Vliegtijd & Methode
Gewone borstelbokken kunnen worden aangetroffen in de maanden mei-oktober, de meeste worden echter vastgesteld in mei-juli (KLAUSNITZER et al., 2016b). TEUNISSEN (2009) vermeld dat de soort het gehele jaar kan worden aangetroffen met een piek eind april tot midden juni en een smallere piek van eind augustus tot midden september.

J

F

M

A

M

J

 J

A

S

O

N

D













Zicht

Hout/stobben

-


Bloeiende kruiden en struiken

-

Klopscherm


+++

Sleepnet


-

Licht

ML/HPL

-


Blacklight


Lokstoffen

Feromonen

-

Overig






Lokale ervaringen

De Gewone borstelboktor is op de Meinweg een algemeen voorkomende soort die eenvoudig met klopscherm kan worden vastgesteld door dode struiken te kloppen. Dit kunnen takken zijn die als rillen op de grond liggen, dode takken aan levende bomen en dode struiken in het algemeen. De soort wordt vooral uit Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), Gewone vogelkers (Prunus padus), Sporkehout (Frangula alnus),

Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia) en in mindere mate eiken (Quercus spec.) geklopt. Meerder exemplaren op één struik is geen uitzondering. 

In de winter kan de soort geklopt worden uit eiken waar het herfstblad nog aan hangt. Vermoedelijk houden ze zich op in de opgekrulde bladeren. Overwintering kan ook plaatsvinden in de strooisellaag. Het zeven van de strooisellaag is dan noodzakelijk. Takkenbundels met vers loofhout, welke als mogelijk hulpmiddel dienen voor het vaststellen van soorten werden slechts sporadisch gebruikt. De soort is in de periode 2007-2020 niet op licht gevangen.