Schijn-nevelvlekboktor Leiopus linnei

(Wallin, Nylander & Kvamme, 2009)

? (UK), Linnés Splintbock (DE)


Bij het interpreteren van de status in Nederland is het belangrijk om te beseffen dat ten tijde van de publicatie van de verspreidingsatlas (TEUNISSEN, 2009) het bestaan van de Schijn-nevelvlekboktor (Leiopus linnei) niet bekend was (cf WALLIN et al., 2010). Doordat het onderscheid tussen beide zustersoorten zonder controle van de genitaliën vrijwel onmogelijk is, is onduidelijk wat de precieze status van de Schijn-nevelvlekboktor in Nederland is. Vermoedelijk is de Schijn-nevelvlekboktor een stuk algemener en wijder verspreid Nevelvlekboktor (zie ‘Overige informatie’).

Status in NL

Niet beschouwd in TEUNISSEN (2009).
Waarneming.nl: Algemeen (januari 2022).


Tekst: D. Groenendijk & R. Geraeds 2022/01-vs2;

Herkenning
De Schijn-nevelvlekboktor is een zeer kleine tot kleine (5-9 mm) boktor met een variabele tekening op de niet geribbelde dekschilden. De soort heeft lange geringelde en onbehaarde sprieten. De tekening bestaat in de regel uit lichtere vlekken op een donkere achtergrond in het voorste derde deel van de dekschilden, een duidelijk contrasterende lichte dwarsband met donkere stippen over het midden van de dekschilden gevolgd door een vrij egaal gekleurde donkere band, en licht met donkere vlekken aan het uiteinde. Op het borststuk bevindt zich een zijdoorn. De mannetjes hebben een slanker postuur en naar verhouding langere sprieten dan de vrouwtjes.


Schijn-nevelvlekboktor man (boven) en vrouw.

Schijn-nevelvlekboktor - Leiopus linnei - man R. Geraeds
Schijn-nevelvlekboktor - Leiopus linnei - vrouw R. Geraeds

Gelijkende soorten
De lange (minstens anderhalf, maar tot meer dan twee keer de lengte van de dekschilden), geringelde en onbehaarde sprieten, onderscheiden nevelvlekboktorren van nagenoeg alle andere soorten boktorren. De Schijn-nevelvlekboktor lijkt echter sterk op de Kleine nevelvlekboktor (Leiopus femoratus) en is bijna niet te onderscheiden van de zustersoort Nevelvlekboktor (Leiopus nebulosus).

Onderscheid in Nevelvlekboktor en Schijn-nevelvlekboktor (R. Geraeds)

Bij de Schijn-nevelvlekboktor (1) en Nevelvlekboktor bevindt zich een diffuus vlekkenpatroon onder het schildje, terwijl hier bij de Kleine nevelvlekboktor vaak (maar zeker niet altijd) een halfronde tot V-vormige formatie van vlekken aanwezig is (2). Ter hoogte van de achterpoten en net achter de voorpoten bevinden zich donkere vlekken die min of meer een donkere band vormen (3). De Kleine nevelvlekboktor heeft ter hoogte van de achterpoten een meer duidelijke donkere band over de dekschilden (4).


Het onderscheid met de Kleine nevelvlekboktor is met enige oefening in het veld of vanaf een goede foto mogelijk aan de hand van de grootte, de tekening op de dekschilden en de vorm en tekening van de sprieten. Het meest betrouwbare kenmerk is de kleurverdeling op de sprieten. Bij de Kleine nevelvlekboktor is het donkere, apicale deel van de sprietleden beperkt van omvang (een derde tot een kwart van de lengte van het sprietlid). Bij de Schijn-nevelvlekboktor (en ook bij de Nevelvlekboktor) is dat ruwweg de helft. Dit kenmerk is het beste te bekijken bij het derde en vierde sprietlid. Zie voor de overige verschillen tussen de Schijn-nevelvlekboktor (en de Nevelvlekboktor) de soorttekst van de Kleine nevelvlekboktor.

Onderscheid nevlevlekboktorren op basis van sprietleden. (R. Gereads)

Nevelvlekboktorren hebben geblokte sprieten. Bij de Schijn-nevelvlekboktor en Nevelvlekboktor is duidelijk meer dan de helft van de sprietleden donker gekleurd (1). Bij de Kleine nevelvlekboktor is duidelijk minder dan de helft van de sprietleden donker gekleurd (2).

In 2010 werd duidelijk dat de in Nederland en Europa algemene ‘nevelvlekboktor’ uit twee verschillende zustersoorten bestaat (WALLIN et al., 2010). Dit zijn de Nevelvlekboktor en de Schijn-nevelvlekboktor die uiterlijk gezien nagenoeg identiek zijn. Er zijn inmiddels wel verschillen gevonden in bijvoorbeeld de adering van de achtervleugel (ROSSA et al., 2017), maar deze verschillen zijn subtiel en onbruikbaar in het veld. Het enige enigszins bruikbare kenmerk is de beharing op de achterlijfspunt bij vrouwtjes. Dit kenmerk is het beste aan de onderzijde te bekijken en vereist het gebruik van een loep (circa 10x). Bij de Nevelvlekboktor is de achterste rand van het laatste buikschild bezet met korte, donzige haartjes. Bij de Schijn-nevelvlekboktor is de achterste rand van het laatste buikschild bezet met dichte, lange haren. Dit kenmerk is met enige oefening in het veld te beoordelen, maar geldt dus alleen voor vrouwtjes. Voor mannetjes geldt dat determinatie in het veld niet mogelijk is en dat controle van de genitaliën nodig is voor een zekere identificatie (WALLIN et al., 2010). De determinatie van zowel de vrouwtjes als de mannetjes kan bekeken worden in het artikel van Wallin et al. (2010).

Lange beharing op achterste rand van het laatste buikschild van het vrouwtje schijnnevel. (E. van Asseldonk)

Bij de vrouwtjes van de Schijn-nevelvlekboktor is de achterste rand van het laatste buikschild bezet met dichte, lange haren. Het bolle uiteinde van achterlichaam is niet of nauwelijks zichtbaar. Bij de vrouwtjes van de Nevelvlekboktor is dit wel het geval.

Habitat, waard- en voedselplanten
Een Noorse studie laat zien dat er nauwelijks verschillen zijn tussen de Nevelvlekboktor en de Schijn-nevelvlekboktor in habitat en keuze van soorten broedbomen (KVAMME & WALLIN, 2013). Daarmee is de Schijn-nevelvlekboktor eveneens te kwalificeren als een soort van loofbossen met veel dood hout met een diverse keus aan verschillende soorten waardbomen. Dit zijn vooral loofbomen en soms ook naaldbomen. KLAUSNITZER et al. (2016b) noemen esdoorn (Acer sp.), eik (Quercus sp.), Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), Zwarte els (Alnus glutinosa), Haagbeuk (Carpinus betulus), Hazelaar (Corylus avellana), Beuk (Fagus sylvatica), Walnoot (Juglans regia), Appel (Malus domesticus), Vogelkers (Prunus padus), Fijnspar (Picea abies), Grove den (Pinus sylvestris), Ratelpopulier (Populus tremula), Boswilg (Salix caprea), Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia) en Fladderiep (Ulmus laevis).


Schijn-nevelvlekboktorren zijn vaak aanwezig op dode takken van verder vitale bomen zoals Zomereik en worden regelmatig uit takkenhopen geklopt.

Schijn-nevelvlekboktorren zijn vaak aanwezig op dode takken van verder vitale bomen zoals Zomereik (R. Geraeds)
Schijn-nevelvlekboktorren zijn regelmatig uit takkenhopen geklopt.(R. Geraeds)

Levenswijze
De levenswijze lijkt tussen de Schijn-nevelvlekboktor en Nevelvlekboktor nauwelijks te verschillen. Beide soorten zijn dus polyfaag op met name loofhout en er lijken ook in de keuze van de broedboom geen verschillen tussen beide soorten (zie hierboven). De ecologische verschillen tussen beide soorten zijn daarmee dus minimaal en concurrentie wordt mogelijk vermeden door kleine verschillen in substraatkeuze. De Schijn-nevelvlekboktor zou een voorkeur hebben voor iets dikkere takken met een dikkere schors en substraat met een iets hoger vochtgehalte vergeleken met de Nevelvlekboktor (WALLIN et al., 2010; ROSSA et al., 2017; KVAMME & WALLIN, 2017). De larven knagen gangen onder dikke schors van bij voorkeur vochtige takken. De verpopping vindt in het voorjaar plaats in een poppenwieg tussen de schors en het spinthout. Wanneer de schors dik genoeg is vindt de verpopping hierin plaats. De totale ontwikkeling van de larven duurt twee jaar (VITALI, 2018).

Vliegtijd & Methode

De Schijn-nevelvlekboktor vliegt van april tot en met september. De meeste waarnemingen zijn afkomstig van de periode mei en juli. De eigen uiterste waarnemingen stammen van 26 april en 3 augustus (beide in 2019).


J

F

M

A

M

J

 J

A

S

O

N

D













Zicht

Hout/stobben

-


Bloeiende kruiden en struiken

-

Klopscherm


+++

Sleepnet


-

Licht

ML/HPL

+


Blacklight

Lokstoffen

Feromonen


Overig






Lokale ervaringen
De meeste waarnemingen van Schijn-nevelvlekboktorren zijn verzameld met behulp van het klopscherm. Net als de Kleine nevelvlekboktor is de soort veelvuldig geklopt uit dode takken van Zomereik, zowel van takkenhopen, dode bomen, als dode takken aan verder vitale bomen. Daarnaast zijn waarnemingen afkomstig van dode Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia), Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), Sporkehout (Frangula alnus). Na de natuurbrand in Nationaal Park De Meinweg is de soort ook geklopt van door de brand aangetaste takken van Zomereik. Op de verbrande eiken is ook eiafzet waargenomen op niet verbrande schors van dikke takken. De eitjes werden solitair door de vrouwtjes gelegd. Enkele waarnemingen zijn afkomstig van stapels vers gezaagde stammen (eiken)hout (GERAEDS, 2021b). Op licht is de soort nooit gevangen.

Schijn-nevelvlekboktor - Leiopus linnei - copula (E.vanAsseldonk)

Overige informatie
Vanwege de recente ontdekking dat er in Nederland (en Europa) twee nevelvlekboktorren als zustersoorten naast elkaar bestaan (WALLIN et al., 2010), is er geen goed beeld van verspreiding en voorkomen in Nederland en Europa. De eerste studies laten zien dat de Schijn-nevelvlekboktor algemener is in Europa en een grotere verspreiding kent (ROSSA et al., 2017). In Nederland geldt dat de dubbelsoort door vrijwel geheel Nederland kan worden aangetroffen, met name op de hogere zandgronden en in de duinen (TEUNISSEN, 2009). Om een eerste ruw inzicht te krijgen in de verspreiding van de beide zustersoorten in Nederland, zijn de waarnemingen vanaf 2010 van beide soorten op waarneming.nl gescreend. Alleen collectiewaarnemingen en waarnemingen waarbij duidelijk was dat deze microscopisch zijn onderzocht, zijn hiervoor gebruikt. Ook in Nederland lijkt de Schijn-nevelvlekboktor op het eerste gezicht talrijker en met een grotere verspreiding dan de Nevelvlekboktor. Op de Veluwe en westelijk in de duinen zijn beide soorten gevonden. Vooralsnog lijkt in de zuidelijke provincies Limburg en Brabant vooral de Schijn-nevelvlekboktor voor te komen.